Hoger, steeds hoger

Thermiekende ooievaars boven Bronkhorst. Hoger, steeds hoger. Zoals destijds beschreven in een aflevering van de wekelijkse natuurrubriek in de Stentor. Illustratie Remco Schoppert.

© 2017 sander grootendorst / De Stentor

Languit liggend in het gras, uitrustend van een partijtje voetbal, kijken we gedachteloos omhoog naar de stralend blauwe zomerlucht. Onverwacht vormt die de achtergrond van een mooie, ontspannende natuurfilm. Hoofdrolspelers: ooievaars. Eerst verschijnt een buizerd ten tonele. Hij draait rond in ruime cirkels en beweegt zijn vleugels daarbij niet of nauwelijks.

Haarscherp tekent zijn gestalte zich af, zijn naar het uiteinde breder wordende staart, zijn vleugels die op uitgespreide handen lijken. ,,Is hij aan het speuren naar een prooi?’’, vraagt een van de voetballers. Nee, die indruk maakt de roofvogel niet. Het is veel meer alsof hij gewoon een beetje voor zichzelf aan het zweven is. Het officiële woord daarvoor is thermieken. Je laat je langzaam naar boven voeren door de opstijgende warme lucht. Heerlijk moet dat zijn.

Wij liggen lekker lui op de grond, de vogel hangt lekker lui in de lucht. Na de buizerd komen de ooievaars op. Die hebben een vleugelspanwijdte van zo’n 2,20 meter, een metertje wijder dan buizerds. Dan kun je natuurlijk alleen maar zo moeiteloos naar boven als je weinig gewicht moet meetorsen. Een ooievaar weegt drie à vier kilo. Drie ooievaars nemen het voortouw, het groepje groeit en uiteindelijk zijn ze daarboven met z’n tienen.

Je kunt je indenken dat een van de tien aan de anderen vroeg: wie heeft er zin in thermieken? Waarop negen soortgenoten enthousiast reageerden. Dieren zijn soms net als mensen. Ze spelen samen en ze maken samen ruzie. Al dat gekibbel in ooievaarsdorpen… Een snavelgeklepper van jewelste. Er bevond zich zo’n dorp, een ooievaarsstation, in het buitengebied van Gorssel. Opgezet in 1982 toen ooievaars in Nederland waren uitgestorven. In ooievaarsdorpen worden de vogels bijgevoerd en ze kunnen een takkennest bouwen op grote wagenwielen, traditioneel bevestigd op palen. Ooievaarsstation ’t Zand is in 2013 wegens succes gesloten. Ooievaars kunnen in Nederland weer op eigen poten staan. Ze pakten een oude gewoonte op en stichtten zelf een nieuwe kolonie in de machtige populieren langs de IJssel, vlakbij het vroegere dorp. Palen met wielen hoeven niet meer per se. Bomen zijn fijner. Broeden in bomen deden ze al lang voordat mensen ooievaars – die welkome geluksbrengers – gratis accommodatie gingen aanbieden.

De gevleugelde dorpsbewoners hadden jarenlang niet zoveel zin om weg te trekken, zoals door de eeuwen heen gebruikelijk. Maar het zit toch te diep in de genen. En in dit koude kikkerland… vind je ’s winters geen kikkers. Steeds meer gingen er op de wieken naar het zuiden. Om na de winter vrolijk klepperend terug te keren. In de uiterwaarden en in niet te intensief beheerd landbouwgebied vinden ooievaars genoeg te eten. Ze lusten naast kikkers ook muizen en grote insecten. Een boer die zijn akker ploegt of zijn gras maait, weet zich achtervolgd door een schare ooievaars op zoek naar opgewoelde lekkernijen. Tegenwoordig kunnen ze daar verantwoord van smullen. In de jaren zestig werd bij Gorssel al eens zo’n wiel aangebracht boven op een populier waar de top vanaf was gezaagd. Er vestigde zich een ooievaarspaar, er leek heuglijk nieuws op komst. Helaas, het voedsel zat vol zwaar landbouwgif, de eieren kwamen niet uit.

Vergeleken bij toen zijn het nu zorgeloze tijden. Je kunt bijvoorbeeld rustig wat gaan thermieken. Dat is meteen een oefening voor de lange trektocht straks. Ooievaars kunnen zich tot wel zevenhonderd meter laten optillen. En dan glijden ze langzaam maar zeker weer omlaag. Een stukje verder richting Afrika in het najaar, en richting Nederland in de lente.

We liggen dus te kijken naar een spel dat een hoger doel dient. Na een kwartier verdwijnt het tiental ooievaars uit ons gezichtsveld, de show is voorbij. Ik heb de neiging te applaudisseren.