Kleine vossen op Zutphense buddleja, bij wijze van illustratie bij de column op de pagina ‘stad & land’ in enkele edities van dagblad de Stentor van 4 september:
Het verregende voorjaar beloofde niet veel goeds, maar bleek achteraf een voorwaarde en geen voorbode. Want groeizaam weer was het wel, rupsen hadden volop te eten. De planten werden klaargestoomd voor uitbundige bloei: ideaal voor vlinders en andere insecten. Daar hadden ze niets aan gehad als de zomer zich, zoals zo vaak, van haar kille kant had getoond. Maar de zomer had er zin in dit keer, sinds begin juli hield hij ons – op een enkel niet eens onprettig regenachtig dagje tussendoor na – uitbundig in zijn greep. Tot vreugde van de vlinders.
De kleine vossen hadden de overhand. Waar je ook fietste of liep: op werkelijk elke buddleja zaten er wel een paar. Op weg naar een interview in Deventer zag ik er op een eenzame vlinderstruik in de Menstraat vijftien. Het record was 26 op één struik, ik fietste erlangs tussen Zutphen en Deventer. Even gestopt om te tellen. Bleken zich ook nog dagpauwogen en een boomblauwtje aan de nectar te laven.
Zeldzaamheden als de oranje luzernevlinder, Zuid-Europeanen, hielden op grote schaal vakantie in Nederland. Kwamen lekker flaneren langs onder meer het Twentekanaal. Gamma-uiltjes – nachtvlinders, ook uit het zuiden – verdrongen elkaar in de bloemenweelde.
Het viel iedereen op, zelfs de duffe racefietsers die normaliter alleen oog hebben voor het wegdek. “Lang geleden dat er zoveel vlinders waren.” Ik herinner me de gruwelijk hete zomer van 2003, maar 2013 overtreft dat jaar ruimschoots. “Zoveel vlinders in één zomer, dat is van vóór de oorlog”, zei iemand. Uit de tijd dus dat de Deventerse Jannie Wansink-Lammers, die maandag 104 werd, nog een klein meisje was. Ze zaten toen niet op buddleja’s, die Chinese planten met voor vlinders magnetische kwaliteiten, burgerden pas in aan het eind van de vorige eeuw.
Er bloeiden honderd jaar geleden veel meer wilde planten dan nu.
ⓒ 2013 sander grootendorst