Ruisend goud dringt tot diep in zijn wezen
als hij trapt, op zijn fiets, door het land.
Het fluweel van de zon op zijn huid,
in zijn ogen verzadigd gestraal.
Alles heeft hij erover gelezen:
hoe de bodem van klei en van zand
zich verhoudt tot de stam en de kluit,
hoe de herfst gaat van vurig naar kaal,
over de rol van de spechten en mezen,
de processen van boom en van plant.
Maar dat maakt hem nu echt niets meer uit,
hij vergeet het ineens allemaal:
ruisend goud dringt tot diep in zijn wezen.
tekst: eke mannink, beeld: sander grootendorst
vlinderwerk © 2017