Ga naar de inhoud

In memoriam Peter Aansorgh

Peter Aansorgh (Surabaya 1947 – Silvolde 2014)

Er viel een rouwkaart op de deurmat: Peter Aansorgh overleden.
Ik was geraakt door het bericht, al wist ik dat hij al jarenlang met pijn door het leven ging. Op de kaart staat niet voor niets dat hij daarvan nu eindelijk bevrijd is. Uitgerekend op 5 mei, Bevrijdingsdag. Pijnstillers sleepten hem er doorheen, en de belangrijkste van die pijnstillers was Corrie, zijn vrouw. Dat heeft hij me vaak genoeg gezegd, en per mail geschreven.
Hij was correspondent voor het Gelders Dagblad – voorheen De Graafschapbode –, ik redacteur. Als alle stukjes voor de volgende dag al lang weer geschreven waren, praatten wij vaak nog uren na over, kortweg samengevat, het leven. Aanvankelijk ook vaak over zijn verwilderde achtertuin in Silvolde, een waar paradijs, waar egels rondscharrelden en vogels nestelden.
 


Na een tijdje kreeg hij opdracht van de woningcorporatie om de tuin ‘op te ruimen’.
Paradijzen en bureaucratie gaan niet samen.
Het paste in zijn toch al sombere wereldbeeld. Schopenhauer en Nietsche waren zijn filosofen. Maar Aansorgh was ook iemand met wie je – misschien daardoor wel – erg kon lachen. Een cynicus was hij niet. Hij voelde zich niet te groot om verslag te doen van al die veelal kleinschalige evenementen die zich in Achterhoekse dorpen en wijken afspelen. Kon daar met empathie en humor over berichten. En in de meest geslaagde gevallen las je – als je wilde – tussen de regels een heel ander verslag, waarin met het betreffende evenement lichtelijk de draak werd gestoken.
Ik herinner me een artikel over een vrouw die een boek had geschreven, ze was elk hoofdstuk geëindigd met een wijsheid waar ze persoonlijk veel aan had. Zoals: hoge bomen vangen veel wind. Of: wie het laatst lacht, lacht het best.
Dat zijn niet de meest originele gedachten om een boek mee te vullen en het werd dan ook een hilarisch stuk, we hadden tranen in de ogen van het lachen. Maar was Peter niet te ver gegaan dit keer?
Nee hoor, helemaal niet. De vrouw in kwestie kwam de redactie op om een paar exemplaren van de krant te vragen. Ze vond dat Aansorgh haar uitstekend had geportretteerd.
Naast journalist was Aansorgh schrijver en dichter. Hij schreef een korte roman, die werd gepubliceerd in De Nieuwe Revue. Een aantal collega’s kwam er behoorlijk herkenbaar in voor. Ook alweer hilarisch dus. Het was gebaseerd op Dostojevskij’s roman De speler. Die schrijver en dat boek waren geregeld onderwerp geweest van onze nagesprekken op kantoor. (Een 19e-eeuwse gokverslaafde is de hoofdpersoon bij Dostojevskij; Aansorghs vertelling speelt zich af rond een 20e-eeuws casino, een gelegenheid die hij zelf graag bezocht).
Als dichter timmerde hij niet aan de weg. Hij wilde hoe dan ook nooit voordragen, dat vond hij maar een eigenaardige bezigheid. Publiceren wilde hij zijn gedichten af en toe wel, op kleine schaal. In 2010 hebben er nog een paar in het tijdschrift Poëziepuntgl gestaan.
Je mag, dat zijn de strenge regels bij het dagblad, een citaat alleen afsluiten met “zei hij”, “legde hij uit”, “vertelde hij”, enzovoort.

Er zijn uitzonderingen op de regel, en die van Aansorgh is een van de mooiste.
Als niet-voetballiefhebber – dat levert de beste stukken op – ging hij naar de jaarlijkse open dag van De Graafschap. Het was drukkend warm weer. Hij sprak met verscheidene supporters. Het letterlijke citaat dat hij in de krant gebruikte weet ik niet meer. Misschien iets van: “Mijn zoontje is handtekeningen bij de spelers aan het halen.” Aansorgh voegde eraan toe: zweette hij.
In één zin had hij de sfeer van het hele evenement gevangen.
Ik citeerde hem nog wel eens, als de regel op de redactie ter sprake kwam. En dat zal ik blijven doen. Dan zie ik hem weer voor me, pen en blocnote in de hand. Schopenhauer op het voetbalveld. Ik kan, ook nu, een glimlach niet onderdrukken.

© 2014 sander grootendorst