Ontelbaar veel uren vogels tellen zitten er in de nieuwe Vogelatlas van Nederland, die afgelopen zaterdag is gepresenteerd. Al die gegevens tezamen leiden tot de conclusie dat de vogelbevolking in enkele decennia sterk is veranderd. Veel sterker dan in de decennia en de eeuwen daarvoor, toen geleidelijkheid troef was.
Hetzelfde geldt trouwens voor de plantenbevolking, ik ben benieuwd naar de nieuwe plantenatlas voor Oost-Gelderland, die sinds een tijdje in de maak is. De vorige is van 2001. Het creëren van standaardwerken vergt tijd. Omdat flora en fauna zich zullen blijven ontwikkelen, moeten de samenstellers meteen na voltooiing van zo’n werk aan de volgende uitgave beginnen.
Het is een beetje een Sisyphusarbeid en ik kan me voorstellen dat die waarnemers zich af en toe de vraag stellen: Waar ben ik eigenlijk mee bezig? Helemaal als je bedenkt dat de conclusies, die zij op detailniveau trekken, door iedereen die ook maar enigszins in de natuur is geïnteresseerd ook zo getrokken kan worden.
Want ze vallen nogal op in het landschap, die witte reigers. Grote zilverreigers heten ze, maar ‘wit’ dekt de lading beter. Ik zag ze voor het eerst in de Povlakte, in 1991. Daar was ik naartoe in opdracht van dagblad Graafschapbode – het was heerlijk voor een krant met zo’n prachtige geuzennaam te mogen werken. In het kader van de landbouwtentoonstelling Agrado (‘do’ zijn de eerste twee letters van Doetinchem) bracht de krant jaarlijks een bijlage uit. Aan mij de taak om langs de Po een agrariër te interviewen en voor een artikel in die bijlage een vergelijking te maken tussen het Italiaanse en het Achterhoeks boerenleven. Toegegeven, de opdracht was vergezocht, in feite liftten we mee op een reis die door de VVV van de Povlakte aan Europese journalisten was aangeboden. De Graafschapbode was niet de enige, ik trok een week lang op met verslaggevers van onder meer Trouw, Het Parool en de Haagse Courant. Ik herinner me een college, in het Italiaans, over de plaatselijke visbevolking. We hoorden in onze koptelefoons een sympathieke vertaalster verwoede pogingen doen het verhaal aan ons over te brengen. De namen van de vissen had ze allemaal fout, we proestten het uit van het lachen.
Onderweg naar de startplaats voor een boottocht ontwaarde ik een zilverreiger. L’airone bianco, sprak de vertaalster, die zag dat ik ernaar stond te kijken. Het betekent: witte reiger. Er streek er nóg een neer.
Terug in de Achterhoek kwam ik weer overal de vertrouwde blauwe reigers tegen, die, gelet op hun verenkleed, beter grijze reigers hadden kunnen heten.
Mijn eerste Nederlandse ‘witte’ vloog enkele jaren later op langs een sloot tussen Vorden en Zutphen. Daarna werden ze snel algemener.
Vooruitlopend op de aanschaf van de Vogelatlas kocht ik een ansichtkaart met in grote letters HOLLAND erop. Op de achtergrond wilgen en molens. Op de voorgrond een typisch Nederlandse vogel: de grote zilverreiger, migrant uit Zuid-Europa die inmiddels ook Achterhoekse vis blieft.
Fijn dat ze met zo velen zijn, elke keer dat ik er een waarneem is een herinnering aan een mooie reis, lang geleden, naar hun land van herkomst.
Het is een beetje een Sisyphusarbeid en ik kan me voorstellen dat die waarnemers zich af en toe de vraag stellen: Waar ben ik eigenlijk mee bezig? Helemaal als je bedenkt dat de conclusies, die zij op detailniveau trekken, door iedereen die ook maar enigszins in de natuur is geïnteresseerd ook zo getrokken kan worden.
Want ze vallen nogal op in het landschap, die witte reigers. Grote zilverreigers heten ze, maar ‘wit’ dekt de lading beter. Ik zag ze voor het eerst in de Povlakte, in 1991. Daar was ik naartoe in opdracht van dagblad Graafschapbode – het was heerlijk voor een krant met zo’n prachtige geuzennaam te mogen werken. In het kader van de landbouwtentoonstelling Agrado (‘do’ zijn de eerste twee letters van Doetinchem) bracht de krant jaarlijks een bijlage uit. Aan mij de taak om langs de Po een agrariër te interviewen en voor een artikel in die bijlage een vergelijking te maken tussen het Italiaanse en het Achterhoeks boerenleven. Toegegeven, de opdracht was vergezocht, in feite liftten we mee op een reis die door de VVV van de Povlakte aan Europese journalisten was aangeboden. De Graafschapbode was niet de enige, ik trok een week lang op met verslaggevers van onder meer Trouw, Het Parool en de Haagse Courant. Ik herinner me een college, in het Italiaans, over de plaatselijke visbevolking. We hoorden in onze koptelefoons een sympathieke vertaalster verwoede pogingen doen het verhaal aan ons over te brengen. De namen van de vissen had ze allemaal fout, we proestten het uit van het lachen.
Onderweg naar de startplaats voor een boottocht ontwaarde ik een zilverreiger. L’airone bianco, sprak de vertaalster, die zag dat ik ernaar stond te kijken. Het betekent: witte reiger. Er streek er nóg een neer.
Terug in de Achterhoek kwam ik weer overal de vertrouwde blauwe reigers tegen, die, gelet op hun verenkleed, beter grijze reigers hadden kunnen heten.
Mijn eerste Nederlandse ‘witte’ vloog enkele jaren later op langs een sloot tussen Vorden en Zutphen. Daarna werden ze snel algemener.
Vooruitlopend op de aanschaf van de Vogelatlas kocht ik een ansichtkaart met in grote letters HOLLAND erop. Op de achtergrond wilgen en molens. Op de voorgrond een typisch Nederlandse vogel: de grote zilverreiger, migrant uit Zuid-Europa die inmiddels ook Achterhoekse vis blieft.
Fijn dat ze met zo velen zijn, elke keer dat ik er een waarneem is een herinnering aan een mooie reis, lang geleden, naar hun land van herkomst.
Tweede aflevering column Contact/Achterhoek Nieuws
sander grootendorst © 2018