Ga naar de inhoud

Over poëzie

Bijdragen aan diverse media met poëzie als onderwerp
[selectie]


Vrachtschip belemmert uitzicht Ida Gerhardt
Ida Gerhardt schreef het gedicht Het schip. Dit stond haar niet voor ogen. Lees de tekst in Achterhoek Nieuws (10 januari  2024) hier.


Dichter Ten Berge leidt Luxor-publiek zijn taalwereld in
Verslag van de voorleessessie door H.C. ten Berge op 23 december 2023 in filmhuis Luxor (Zutphen): Lees het hier.


Het gedicht 5 (slot): Miriam Van hee

Zomer (2)

Achter is de tuin een wieg
vol groene warmte.
Niets dan allerhande vogels
horen wij en in de tuinen
der buren de kopjes koffie
het verstrooide lachen.
En later ’s avonds het
bevende lichtje van een vermoeide
fietser suizend onder de bomen.
Nog later ’s nachts in de kamer
slapeloos denken wij.
Het land binnen te bewonen
wat is het moeilijk geworden.

Dit gedicht van Miriam van hee (Gent, 1952) staat in de verzamelbundel met werk dat ze tussen 1978 en 1996 publiceerde. Het verband tussen de dagen luidt de titel, die al meteen de constant aanwezige dubbele lading verraadt: Immers, het verband tussen de dagen is voor de meesten van ons een handig gegeven waar we zelden of nooit bij stilstaan. Zo is het vandaag, de dag waarop ik dit schrijf, vrijdag. Bijna weekend. En eind mei, bijna zomer. Maar de dichter Van hee wil uit het dag in, dag uit voortschrijdende leven de krachten extraheren die alles bijeenhouden en in die vraag ligt het gevoel, het besef, de angst besloten dat er misschien helemaal geen verband tussen de dagen bestaat.

In poëtische zin valt daar iets aan te doen. Van hee tracht het verband zelf aan te brengen, gedicht na gedicht. Je zou zeggen: vreemd om een verzameling van je bundels uit te brengen als je nog lang niet aan het einde van je dichten, nog lang niet aan het einde van je dagen bent. (Er zouden nog verscheidene bundels volgen). Maar al lezend wordt duidelijk, zonneklaar zelfs, sneeuwhelder, dat de begrenzing van de bundels in wezen onnatuurlijk is. In werkelijkheid gaat het ene seizoen als vanzelf over in het volgende, het boek ligt levenslang open.
Van hee laat zich leiden door de seizoenen, in het bijzonder de winter, die in de bundel Ingesneeuwd(onderdeel van de verzameling) bladzij voor bladzij het dragend thema vormt. Een jaargetijde passend bij haar karige, aandachtige woordgebruik. En je denkt: jammer dat zich de afgelopen decennia zo weinig winters hebben voorgedaan. Het gaat er in mei tot op heden ook al behoorlijk zomers warm aan toe. Van hee’s had het gedicht Zomer (2) eigenlijk voor de komende maanden bedoeld. De klimaatverandering doet afbreuk aan het verband tussen de dagen.

[Bijdrage aan Nieuwsbrief boekhandel Van Someren & Ten Bosch, juni 2022]


Het gedicht 4: Chris J. van Geel

Soms kan poëzie je even laten sidderen. Zozeer dat je denkt: Er is meer tussen hemel en aarde. Zou het zo zijn? Laten we het er in eerste instantie maar op houden dat poëzie het bestaan een meerwaarde geeft. Een zeer belangrijke.
Ik was van plan in deze bijdrage aan de nieuwsbrief aandacht te besteden aan Chris J. van Geel (1917-1974). Hij kan in een overzicht – hoe miniem ook – van Nederlandse natuurpoëzie eigenlijk niet ontbreken. Net als voor de enigszins aan hem verwante dichter Dick Hillenius (1927-1987) was de pad zijn favoriet. Heel algemeen gezegd keek bioloog Hillenius iets meer met wetenschappelijk oog en Van Geel meer als de beeldend kunstenaar die hij óók was. Met als inspiratiebron het surrealisme. Hij kon uren, dagen, maanden, jaren broeden op één gedicht, zijn huis lag vol met papiertjes waarop hij dichtregels-in-wording had gekrabbeld. Het ging hem om de ware poëtische betekenis van zinnen en uitdrukkingen. Het was dus geen zaak een pad, of welk verschijnsel dan ook, als zodanig te beschrijven – dat is aan de biologen – maar het dier als het ware in een gedicht tot leven te brengen, opnieuw te scheppen.
Een vorig jaar verschenen zeer lezenswaardige biografie geeft een kijkje in het doen en denken van deze eigenzinnige einzelgänger.
Op de fiets op weg naar huis om het bovenstaande voor de nieuwsbrief in te tikken, zag ik vandaag op de parkeerplaats achter de Hanzehof in Zutphen twee padden boven op elkaar een poging doen om over te steken. Het vrouwtje als drager van het mannetje. Er kwam in de verte een auto aan. Ik raapte het paddenpaartje op en plaatste het in het gras bij de gracht.
Poëzie kan levens redden.

Pad

Kaal als wat jong is, ouder dan de eiken,
zijn keel gespikkeld hulstblad waar zijn hart
in klopt, dat ook na jaren niet zijn nerf
laat zien, maar grijs werd en zo zacht als verse
blaadjes die geleerden vergelijken.

Zijn rug chinees, zijn poten tand des tijds,
voor liefde ongeschikte korte armen,
een vleugel van geduld, een ster van spijt,
een ruiterlijke veinzer stil te zitten,
een vikingschip, een put, een gouden stoel.

Ik buk, hij maakt zich breder om te spreken.
Hij springt over mijn vinger op een teken
van mij, en vreemd, ik denk, dat is geluk.

[Bijdrage aan Nieuwsbrief boekhandel Van Someren & Ten Bosch, april 2022]


Het gedicht 3: Jacques Hamelink

Van sommige dichters kun je soms maar één regel reciteren. Dat zegt niets over de dichters in kwestie – des te meer over het falend geheugen.
In november overleed Jacques Hamelink (1939-2021). Uit de reacties bleek dat velen zich van deze dichter en schrijver slechts één boek kunnen herinneren, de wat ouderen vooral omdat het op hun leeslijst van de middelbare school stond. Het betreft de roman Ranonkel. Qua inhoud kunnen zij (en ik) zich nog net voor de geest halen dat het over een reusachtige plant gaat die de hoofdpersoon in de loop van het verhaal compleet overwoekert.
Dit hoeft  niet te betekenen dat we het boek slecht gelezen hebben: van de meeste, zo niet alle boeken blijven je op den duur hooguit een paar fragmenten en soms niet eens de plot bij. Zelf weet ik van Ranonkel dat ik het destijds in één ruk heb uitgelezen. Dat komt de adequate herinnering op zich ook niet ten goede.
Ik kocht altijd de nieuwste bundel van Hamelink zodra er een uit was. Ik speurde zijn poëzie af op bijzondere woorden die ik niet meteen kon thuisbrengen. Hij wist zinnelijke ervaringen en waarnemingen nauwkeurig en toch bevlogen weer te geven.
Nu dan die ene regel die ik zonder bladeren of googelen nog kon reproduceren: ‘Zilverkoud spat soms schitterende regen uiteen.’ Daar hebben ze bij Buienradar niet van terug. De kracht van de zin zit ’m niet alleen in het poëtisch neologisme ‘zilverkoud’ in combinatie met ‘schitterend’, maar zeker ook in de treffende positionering van het woordje ‘soms’.

Bij het herlezen voor deze rubriek herinnerde ik me ook de slotregels weer, maar dat is een soort secundaire herinnering, waar je de stimulerende leidraad van het lezen bij nodig hebt.

De stilte hangt ademloos in ontbinding.
De aarde klinkt steeds verder in.

Misschien was ik ze min of meer vergeten omdat ze weliswaar prachtig, maar ook somber zijn. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de aarde sinds Jacques Hamelink deze regels schreef (1986) nog weer een stuk verder is ingeklonken.
Maar allicht kan de poëzie ons nog redden.

De bomen werden sinds eeuwen terneergedrukt

De bomen werden sinds eeuwen terneergedrukt.
De lucht is te dun voor vuur. Geen stad
Tornt als onweer tegen de hellingen op.
Geen vleugel, geen vin verroert zich hier. Niemand
Graaft zich in, niets vermenigvuldigt.

Zilverkoud spat soms schitterende regen uiteen.
Continenten schaven onafgebroken aan de schaal van het water
Dat inscheurt als bij het baren.
In de holle stapelplaatsen van kelp en witkalk
Vreten dodende planten elkaar aan.

Het enige dier is de mens, in zijn teken –
Een breekbare regenboog – bedrijft hij vogelvlug liefde
En huist in zichzelf verdeeld in vliesdun geworden kathedralen en schelpen.
De stilte hangt ademloos in ontbinding.
De aarde klinkt steeds verder in.

[Bijdrage aan Nieuwsbrief boekhandel Van Someren & Ten Bosch, januari 2022]


Het gedicht 2: Nynke Laverman

In april verscheen bij de uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) de zakgids voor het determineren van ‘stoepplanten’. Het handzame werkje kun je meenemen op wandelingen door Zutphen, Amsterdam of pak ‘m beet Weidum, om de Nederlandse wilde flora te determineren die tussen stoeptegels groeit: van straatgras tot muurleeuwenbek. Er zitten aardig wat plantjes bij die zich handhaven dankzij het opwarmend klimaat.
De betonbloem staat er niet in…
Betonblom, zo heet een, eveneens in april, uitgebracht nummer van Nynke Laverman. Ze is dichter, songwriter, voordrachtskunstenaar, theatermaker, zangeres en vertaler. Betonblom – [hier] https://www.youtube.com/watch?v=vB0E6NkkR0o te beluisteren en te lezen – schreef ze in het Fries: een van de titels op haar nieuwe album Plant. Laverman komt uit Weidum, Friesland. Mooi hoe dat ‘sizze ze’, Fries voor ‘zeggen ze’, steeds terugkomt. Ze heeft er een podcast bij opgenomen, een gesprek met een jonge Belgische die zich zorgen maakt over de toekomst van de aarde. De bloem is ook een symbool. Laverman voelt zich als bloem, als vrouw, in beton gegoten. Waar is de natuur, waar is de vrijheid?

Betonblom (fragment)

Ik bin gelokkich, sizze se
Ik haw it troffen, sizze se
Ik bin frij, sizze se
De wrâld leit oan myn fuotten

Ik bin in frou, sizze se
In jonge blom, sizze se
Ik bin in frou yn ’e fleur fan har libben
Mar hoe sjit ik woartel yn beton?

Ik ben gelukkig, zeggen ze/ Ik heb het getroffen, zeggen ze/ Ik ben vrij, zeggen ze/ De wereld ligt aan mijn voeten
Ik ben een vrouw, zeggen ze/ Een jonge blom, zeggen ze/ In ben een vrouw in de bloei van haar leven/ Maar hoe schiet ik wortel in beton?

[Bijdrage aan Nieuwsbrief boekhandel Van Someren & Ten Bosch, oktober 2021]


Gaza

Hemel, wind en zwaluwen.
Wolken en hun schaduwen.
’t Land, dat met zijn open pracht
Zooveel vrije zonen wacht.

Peter Kooij, grafisch kunstenaar en schrijver van het eerder dit jaar verschenen boek over de geschiedenis van Joods Zutphen (zijn woonplaats), is een fan van het werk van Jacob Israël de Haan. Hij gebruikte een citaat van deze schrijver en dichter als motto voor zijn boek: ‘Er bestaan geene deugden en geene ondeugden. Er bestaan feiten.’
De Haan werd in 1881 geboren in Smilde, leed een onrustig leven, en overleed in 1924 in Jeruzalem als slachtoffer van een moordaanslag. Hij was de broer van Carry van Bruggen, schrijfster van nog steeds lezenszwaardige romans waarin de positie van de vrouw in de maatschappij vaak centraal staat.
De moeder van Jacob en Carry werd in Zutphen geboren, hun opa ligt begraven op de Joodse begraafplaats.
Eerder deze maand was in Gelselaar een poëziefeest met als thema ‘de zwaluw’. Ook Jacob Israël de Haan werd voorgedragen. Hij schreef kwatrijnen, vierregelige gedichten over zijn reis naar Jeruzalem en verblijf aldaar. Waaronder bovenstaand gedicht, waarin de zwaluwen meevliegen met de wolken en de wind, alsof ze vergelijkbare eenheden zijn. Symbolen van openheid en vrijheid.
Over broer en zus De Haan, over Gaza, over zwaluwen, zijn boeken volgeschreven. Poëzie kan in weinig woorden – negentien in dit geval – niet één, maar meer verhalen vertellen. Een paar beelden, een paar gedachten, het is niet meer dan aanstippen. De verbeelding en het inlevingsvermogen van de lezer en de luisteraar doen de rest.

[Contact Zutphen/Warnsveld, 20 oktober 2021]


Het gedicht 1: K. Schippers

De dichter K. Schippers, of ook wel: k. schippers, overleed op 12 augustus, vierentachtig jaar oud. Twee jaar eerder sprak ik hem op het Tuinfeest in Deventer, het jaarlijks poëziefestival dat door corona sindsdien niet meer is gehouden. Kocht er zijn bundel Garderobe, kleine zaal, die hij signeerde. Ik had zijn optreden in de kloostertuin bijgewoond, bijna te lommerrijk voor zijn karige taal, zijn korte gedichten, kleine filosofische observaties. Schippers’ poëzie lijkt de lezer steeds weer deze mededeling te willen doen: ‘Het is zoals het is… Of toch niet helemaal? Of wel?’ Hij probeert te omschrijven wat niet of nauwelijks te omschrijven valt. Juist het alledaagse laat zich lastig in volzinnen vangen. Het wordt al gauw te groot, te veel. Daarom gebruikte Schippers weinig woorden.
Schippers was overigens niet K. Schippers. Officieel heette hij Gerard Stigter.

Opening van het visseizoen

Eindelijk buiten.
Water is water.
Riet is riet.
Een eend lijkt op een eend.
Maar nu begint mijn vader (62) weer.
Hij noemt waterhoentjes strijkbouten
en vindt dat de maan
ondergaat
als de
zon.

Moeilijk, zo niet onmogelijk, om na het lezen van deze regels (uit de bundel Een klok en profil) waterhoentjes voortaan niet altijd als strijkbouten te zien rondzwemmen in de vijver.

[Bijdrage aan Nieuwsbrief boekhandel Van Someren & Ten Bosch, september 2021]


Wat poëzie met je doet

Toen een dichter er bij een poëziefestival op de valreep achter kwam dat hij niet vijf, maar vijftien minuten mocht voordragen, haalde hij een boodschappenlijstje van de vorige dag uit zijn broekzak. De dichter, die verder maar drie schrijfsels had meegenomen naar het optreden, droeg het lijstje voor.
De aanwezigen concludeerden terecht dat het de ingrediënten voor aan appeltaart bevatte. Met de woorden ‘anderhalve kilo goudreinetten’ begon de voordracht. Een pak zelfrijzend bakmeel kwam erin voor en de vanillesuiker ontbrak evenmin.
Om de tijd vol te maken eindigde de dichter weer met het opdreunen van het recept. En wat gebeurde er? Het publiek deed mee! Overtuigend galmde het ‘zelfrijzend bakmeel’ door de zaal. Er werd interactief een poëtische appeltaart gebakken. Hij smaakte uitstekend.
Op een vraag die laatst aan een van de leden van het Zutphens dichtersgilde werd gesteld (‘Wat zijn voor jullie goede gedichten?’) luidt het antwoord: Alles kan poëzie zijn. Poëzie is dichter bij dan je denkt.
Een meisje van een jaar of vijf rende op een hek af waarachter zich een hert bevond en ze wees op het gewei. Ze vroeg aan haar ouders, die kwamen aanslenteren: ‘Is dat gemaakt van een stok?’
Pure poëzie, zo’n opmerking. Haar vroegwijze broertje doorbrak de magie, hij zei dat het hert een ‘gewei’ droeg. Maar het effect was toch dat wij opeens gewei een mooi woord gingen vinden. Poëzie doet wat met je. Ze plaatst de dingen in een ander licht. Ze zet de herten een nieuw gewei op, ze brengt de gewoonste woorden tot leven. Ze doet de gordijnen open en laat zien dat het buiten een andere wereld is dan je had verwacht.
Dat kan met één enkel zinnetje, zoals de vaststelling van de schrijver Robert Musil dat bomen in de winter ‘uitsluitend uit hout bestaan’. Hij was al lang geen vijf meer toen hij dat schreef, maar hij had nog dezelfde denktrant van verwondering als het meisje bij dat hert. Allebei spraken ze het op originele wijze over hout.  Van kunstenaars – waartoe ook schrijvers behoren – wordt wel gezegd dat ze het kind in zich nooit hebben verloochend.

Dit is dan meteen een oproep aan lezers van deze rubriek om dat óók niet te doen en zich zo te laten inspireren tot het schrijven van gedichten.

Een gedicht als Mei van Herman Gorter (4.381regels) kun je geruime tijd op je laten inwerken, door het te lezen of door ernaar te luisteren (tijdens de jaarlijkse Meilezing in de tuin van Dat Bolwerck, die vorige week vanwege corona online werd uitgevoerd). Als je na de slotregels ontwaakt uit je poëtische droom, duurt het wel even voordat je met beide benen op de grond staat en het ritme van je af hebt geschud. De verbeelding blijft nog lang aan de macht.

De Mei past niet op deze pagina. Wel dit gedicht van vijf regels: 

De boom groejt.
Hij groejt en groejt.
Hoger dan het huis.
Hij groejt en groejt.
Hoger dan het flatgebouw.

Het werd geschreven door een meisje van zes jaar.
Je ziet haar kijken, je ziet de boom groeien. Dat is de kracht van de poëzie.

[Contact Zutphen-Warnsveld, 12 mei 2021]